Blog,  Nederlands,  Schrijven,  Short Story

Short Story: De Man Achter het Raam

Jamie’s oma was overleden. Ze was al heel erg oud geweest en stierf een natuurlijke dood. Het viel Jamie op dat mensen een dood makkelijker konden accepteren wanneer deze natuurlijk en op latere leeftijd was. Het was de moeder van zijn vader geweest. Hij had zijn vader niet zien huilen, maar de laatste tijd ook niet meer zien lachen. Iets wat hij normaal continue deed. De begrafenis was eenzaam en met weinig mensen. Zijn oma zei wel eens dat zij iedere vriendin of kennis uit haar generatie had zien vertrekken. Wat dat ook mocht betekenen. Soms vulde ze het met trillende stem aan met: “ze zijn verdwenen.” Ze was geestelijk al verder weg dan lichamelijk, had Jamie’s vader gezegd.

Een dag na de begrafenis stonden Jamie en zijn vader haar spullen uit te zoeken, in het verzorgingstehuis waar ze tot haar dood gewoond had. Jamie’s vader had gevraagd of Jamie mee wilde helpen. Hij was nu veertien jaar oud en zijn ouders lieten hem almaar meer onderdeel zijn van het volwassen leven. Voorheen waren ze altijd erg beschermend geweest, wat ertoe leidde dat Jamie een erg teruggetrokken en verlegen jongen was geworden. Waarschijnlijk dachten zijn ouders dat, door hem meer deel te laten nemen aan volwassen zaken, hij zich meer zou ontplooien. Dat hij gemakkelijker in de omgang werd en minder achter zijn Playstation zou zitten.

Jamie liep door zijn oma’s kamer en opende een lade van haar nachtkastje. Het voelde een beetje als wroeten in andermans spullen, in zekere zin was dit ook het geval, enkel werd het nu geoorloofd, gezien materiële zaken voor de doden geen waarde meer hadden. Het maakte hem tevens ontzettend nieuwsgierig wat hij zou vinden. Jamie’s vader liep heen en weer door de kamer en maakte een inventaris van de grotere objecten voordat hij zich met de kleinere spullen zou bezighouden. Zijn voetstappen verspreidden zich door de ruimte alsof hij naarstig aan het ijsberen was. Totdat Jamie opmerkte dat hij hem al enige tijd niet meer gehoord had. Hij keek op om te zien waar zijn vader zich bevond en hij zag hem, in de hoek van de kamer, gebiologeerd naar een schilderij staan kijken. Jamie sloop naar hem toe en vroeg hem waar hij naar staarde.

‘Naar een schilderij,’ zei zijn vader.

‘Ja, dat begrijp ik pa,’ zei Jamie, ‘maar wat betekent het schilderij? Je kijkt er zo lang naar.’

‘Nou ja, daar zijn schilderijen voor, toch?’ zei zijn vader en hij glimlachte naar Jamie. ‘Een schilderij is een venster naar een andere wereld, met daarin een verhaal verborgen. Men staart naar schilderijen om het verhaal te onthullen, te zien wat het voor hen betekent.’

Jamie keek naar het schilderij dat een onheilspellende uitstraling had. Hij wist niet precies waardoor het kwam, maar het was er en hoe langer hij ernaar keek hoe ongemakkelijker hij ervan werd. Het schilderij toonde een man dat achter een raam stond van wat vermoedelijk een huis leek. Het raam was in feite het frame van het canvas en de man was het middelpunt van het stuk. Hij was een man van middelbare leeftijd met bruin haar dat lui naar de linkerkant van zijn hoofd was geveegd. Hij had een snor die zijn bovenlip volledig bedekte en een van die brillen op zijn neus die je nauwelijks opmerkte, tenzij je ernaar zocht. Achter hem stond een groep mensen, althans, silhouetten van mensen, waarbij hun vormen en gezichten niet goed te zien waren. Een soort van figuranten. De man staarde uit het schilderij in de ogen van de bewonderaar. Zijn gezichtsuitdrukking verwelkomend. Jamie voelde zich zowel veilig als angstig.

‘Wie heeft dit geschilderd?’ vroeg Jamie.

‘Ik heb geen idee, oma heeft het gekocht op een rommelmarkt in Frankrijk,’ zei Jamie’s vader terwijl hij zijn ogen van het schilderij losmaakte.

‘Ga je hem meenemen?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

‘Het geeft me de kriebels,’ zei Jamie’s vader, ‘het gaf me als kind al nachtmerries.’

Jamie keek wederom naar het schilderij en voelde zich erdoor aangetrokken. Hoe langer hij er naar keek hoe meer details er ontstonden, alsof het tot leven kwam.

‘Mag ik het hebben?’ vroeg hij.

Jamie’s vader keerde zich vol ongeloof naar hem toe. ‘Vind je dit mooi?’

Jamie haalde zijn schouders op, ‘Ik weet het niet. Het heeft wel wat. Ik heb niet zoveel ervaring met schilderijen, maar jij zei nog dat ik me meer moest openstellen op cultureel gebied.’

Dat was waar, dat had Jamie’s vader gezegd toen Jamie voor de zoveelste keer op zijn Playstation zat. “Hoeveel meer cultuur wil je?” had Jamie gezegd terwijl hij enkele Spartanen afslachtte in het oude Griekenland. De gedachte bracht een glimlach op zijn gezicht.

‘Dat heb ik inderdaad gezegd,’ zei zijn vader, nu in tweestrijd gebracht en Jamie wist dat hij hem dit schilderij nu niet meer kon ontzeggen.

‘Je moet me aanmoedigen pa!’ zei Jamie.

Zijn vader lachte voor het eerst sinds oma was overleden en hij gaf Jamie een zachte duw.

‘Oké, oké, je mag het hebben, op een voorwaarde dat hij op jouw kamer komt te hangen. Ik wil er niet mee geconfronteerd worden,’ zei hij terwijl hij huiverde en wegliep om de andere spullen te controleren die oma had nagelaten. 

Die avond speelde Jamie op zijn Playstation, zichzelf in een andere wereld verliezend, waarin hij een demon moest doden die uit de hel was ontsnapt. Hij faalde voor de twintigste keer en hij legde de controller naast zich. Hij bekeek het schilderij dat nu stevig aan zijn muur hing. Hij had hem zelf opgehangen en daar was hij best trots op. Nu had hij zijn eigen kunstwerk. Hij keek naar de man achter het raam, die getuige leek te zijn geweest van zijn mislukte pogingen het spel te verslaan.

‘Zou jij het beter kunnen?’ Vroeg Jamie verdedigend.

De uitdrukking van de man leek hem te vertellen dat hij dat inderdaad zou kunnen, was hij ertoe in staat geweest.

De dagen verstreken en het leven begon terug te keren naar hoe het was voordat Jamie’s oma overleed. Telkens wanneer Jamie zijn kamer binnenkwam keek hij naar het schilderij en het begon hem op te vallen dat hij tegen de man achter het raam sprak. Niet perse hardop, althans het meeste van de tijd, maar meer als een innerlijke conversatie. De gezichtsuitdrukking van de man was zo goed gedaan dat het vaak leek alsof deze Jamie’s gevoelens weerspiegelde. Wanneer hij zich verdrietig voelde keek de man achter het raam hem troostend aan, maar wanneer hij vrolijk was dan dacht hij een vleugje van een glimlach op het gezicht van de man te spotten. De schilder van dit werk moest een ongelofelijk talent gehad hebben. Jamie voelde zich almaar meer op zijn gemak in de buurt van het schilderij, alsof het langzaamaan een vriend aan het worden was. Een vertrouweling. Iets wat Jamie nooit echt had gehad en hij deelde veelvuldig zijn ervaringen uit zijn dagelijks leven. Totdat op een avond zijn moeder de kamer binnen wandelde.

‘Tegen wie praat je lieverd?’ vroeg ze.

Jamie was verbijsterd bij de gedachte dat hij hardop had gesproken. Deed hij dat werkelijk?

‘Ik oefen voor theaterles op school,’ mompelde hij en hij was opgelucht dat zijn moeder de improvisatie leek te accepteren. Jamie wist op dat moment nog niet dat dit het laatste gesprek was dat hij ooit met zijn moeder zou voeren.

Die zaterdagochtend zat Jamie aan de keukentafel zijn ontbijt te eten terwijl zijn moeder de bovenverdieping aan het stofzuigen was. Dit was haar standaard bezigheid in het weekend terwijl Jamie’s vader, met zijn kameraden van werk, de tennisbaan platwalste. De stofzuiger staakte haar geluid en het was voor het eerst die ochtend dat het doodstil was in huis. Jamie hoorde zijn eigen geslurp terwijl hij het restje melk uit zijn kom dronk. Toen hij de overblijfselen van het ontbijt in de gootsteen zette, werd hij opgeschrikt door een kreet die van boven leek te komen. In eerste instantie wist hij niet wie het was totdat hij besefte dat hij zijn moeder nog nooit op die manier had horen schreeuwen. De echo van de schreeuw had het huis verlaten en wat overbleef was een stilte zo diep dat Jamie zijn eigen hartslag kon horen. Met gespitste oren schuifelde hij naar de trap. Hij probeerde zijn moeder te roepen maar door zijn zenuwen produceerde zijn keel enkel een lichte zucht.

‘Mama?’probeerde hij nogmaals zachtjes. Enkel stilte en valse hoop kwamen terug.

Zijn benen voelden zo slap dat hij twijfelde of hij de trap kon trotseren. Hij steeg trede na trede, vechtend tegen zijn paniek. Toen hij bijna boven was zag hij dat de deur van zijn kamer wagenwijd open stond en de stofzuiger daarbinnen roerloos op de grond lag.

‘Mama?’ riep hij en zijn stem knapte aan het einde van het woord. Voorzichtig stapte hij zijn kamer binnen en kwam tot de ontdekking dat deze leeg was.

‘Mama?’ riep hij wat luider, vermoedend dat ze in een andere kamer was. ‘Is alles wel goed?’

Zijn blik glipte langs het schilderij aan de muur. Winston – zoals Jamie de man achter het raam was gaan noemen – keek hem aan met een warme, zorgzame gloed.

‘Het is oké Jamie,’ zei Winston, ‘je hoeft je geen zorgen te maken.’

Jamie’s adem kwam langzaam terug. ‘Maar ik kan mama niet vinden,’ zei hij.

‘Je moeder maakt het goed, ze is trots dat je zo veel om haar geeft.’

‘Natuurlijk doe ik dat, ik hou van haar. Ik dacht dat er iets ernstigs was. Ik was bang. Ik ben bang’

‘Rustig maar Jamie,’ zei de man achter het raam. ‘Wil je een knuffel?’

‘Ja graag, maar daarna wil ik mijn moeder zoeken.’

‘Dat doen we, belooft, kom hier.’

Jamie liep naar het schilderij toe en stond er met gebogen rug voor.

Winston staarde hem aan en Jamie zag voor het eerst dat de irissen van de man vuurrood waren. Daarna gebeurde er iets dat zo snel ging dat het met het blote oog amper te zien was. Winstons armen schoten het schilderij uit, grepen Jamie onder zijn armen en trokken hem de andere wereld in.

Toen Jamie bijkwam zag hij zijn eigen slaapkamer door een raampje in de muur voor hem. Hij kon niet bewegen en stond met zijn voeten aan de grond genageld. Hij kon niet ademen, maar er was hier geen reden om te ademen. Hij kon niet knipperen, maar er was hier geen reden zijn ogen van vocht te voorzien. Hij kon niet schreeuwen, hoewel er iedere reden voor was om dit te doen. Het enige wat hij kon bewegen waren zijn ogen en hij zag links en rechts van hem mensen staan. Hoewel hij ze amper kon zien, zag hij dat het geen silhouetten meer waren, maar mensen van vlees en bloed. Iedere persoon uit de groep straalde extreme angst, afschuw en wanhoop uit en Jamie verdronk langzaam in het collectieve gevoel. Het voelde alsof ze als groep op het punt stonden te schreeuwen van wanhoop, om ieder persoon, die aan de andere kant van het raam verscheen, te waarschuwen, maar er was geen zuurstof om de schreeuw te uitten. Het was toen dat Jamie zag dat zijn moeder naast hem stond. Hij voelde zich een moment veilig en angstig, net als toen hij het schilderij voor het eerst aanschouwde.

Hij kon zijn hoofd niet draaien maar hij voelde de paniek die zijn moeder uitstraalde. Hij wilde haar zo graag omhelzen en haar horen zeggen dat alles goed zou komen, maar hij wist dat hoe dicht hij ook bij haar stond, dat hij niet verder van haar verwijderd kon zijn.

Op dat moment kwam er een man langsgelopen die de kreukels uit zijn kleding streek en zijn plek voor het raam innam met de groep mensen in zijn schaduw. De silhouetten die daar voor altijd zouden staan, gevangen in afschuw en wanhoop tot het einde der tijden.

Winston keek naar Jamie om en gaf hem een knipoog, om vervolgens weer om te draaien met zijn gezicht naar het raam en alles om hen heen werd stil. Een stilte zo drukkend, zoals Jamie nog nooit gehoord had.

Laat een antwoord achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *